VAST

Je was er ineens

en niet tot mijn ongenoegen.

De vleugels die jij gaf

werden mijn ogen.

Vloeibare verliefdheid

doorsijpelt het al,

er is niets meer verborgen.

Ik ben wie ik ben.

En ach, die scheuren door

beweging – Roering

in de diepten van je vezels.

En de mijne natuurlijk –

sluiten zich keer op keer.

“Net marmer” zei je,

“Aderen van het leven.”

En ik zat daar. Vast.

Met een brok in mijn keel,

vechtend tegen de woede

van daarvóór.