ZOALS IK HIER STA

Geduldig wiegt de ruwe mantel

Het blanke vlees dat dorst naar sterren


Plots veert uit het veen

De rosse krul weer op

Dan hoor je ritselende vingers

Grijnzend opensperren

Met de lente in hun kop

Hun broeders, blinde knokkels,

Pompen woest het leven open

Langs het dapper helend hart

Dat jij kerfde in mijn schil


Kijk, daar!

En met de handen uitgestrekt

-een specht die drupt nog plechtig mee-

Raakt het amber uitgelekt

Een wonderbaarlijk procedé;


Als mijn nagels weer gaan bloeien

Zal mijn lief in mij vergroeien.